10. De winterrust

10.1 Nazomer
In de maanden augustus/september bereidt de honingbij Apis mellifera zich voor op de winter. Dat uit zich in:
A. Het verzamelen van voldoende voer, zowel nectar als stuifmeel, om de wintervoorraad aan te leggen. De stuifmeelvoorraad wordt in de cellen afgedekt met een laagje honing om bederf te voorkomen Onder de afdekking gaat het stuifmeel fermenteren en wordt houdbaar en beter verteerbaar (vergelijkbaar proces als bij kuilvoer in de landbouw). De honing wordt altijd zo ver mogelijk van de nestingang opgeborgen om het ver verwijderd te houden van eventuele rovers. De stuifmeelvoorraad bevindt zich daar onder.
B. Het voortbrengen van winterbijen. De winterbijen verschillen van de zomerbijen doordat zij een extra voedselvoorraad bij zich dragen in de vorm van een eiwit-vetlichaam. Dit eiwit-vetlichaam staat ten dienste van de voeding voor de eerste larven die in de loop van de winter geboren zullen worden. Tevens zijn de winterbijen voorzien van een extra rekbare endeldarm om de ontlasting ontstaan in de winterperiode tijdelijk op te slaan.
In de nazomer en herfst worden de dagen korter en zal er geleidelijk aan steeds minder voedsel voor de bijen te halen zijn. Ook dalen de gemiddelde dagtemperaturen. Na de eerste nachtvorsten zal er voor de bijen in het algemeen weinig meer te doen zijn buiten. Bij een temperatuur beneden de 10 graden Celcius blijven de bijen binnen. De koningin stopt met het leggen van eieren, circa 1 november.
De imker slingert in augustus/september voor de laatste keer honing. Direct daarop volgend gaat hij de afgenomen honingvoorraad vervangen door het voeren suikerwater aan de bijen. Dit kan opgeloste kristalsuiker zijn in de verhouding 1 liter water op 2 kg suiker of het kan met kant en klare producten, geïnverteerde suikeroplossingen in jerrycans, verkrijgbaar bij de imkervakhandel. Totaal moet tenminste 10 a 15 kg suiker worden opgevoerd per bijenvolk. Het voeren moet gereed zijn voor 1 oktober. Het voeren wordt uitgevoerd door het plaatsen van een voerbak van 2 liter (of 10 liter) op het voergat in de dekplank van de bijenkast De bijen nemen twee liter voer op in 1 of 2 etmalen. Na 14 dagen is het voeren achter de rug en kunnen de bijen de winter door.

10.2 Winter

Kasten in de sneeuw

Zodra de temperatuur onder de eerder genoemde 10 graden zakt, dan gaat de bijenkolonie een tros vormen op en om de raten. Een ronde vorm heeft een zo klein mogelijk uitwendig oppervlak, waardoor er weinig warmte verloren kan gaan. De bijentros hoeft bij afwezigheid van broed niet meer op 36 graden verwarmd te blijven. De temperatuur in de buitenkant van de tros zakt tot 15 graden. In het midden van de tros zal de temperatuur ca. 22 graden zijn. Om de bijen in de buitenste schil niet te veel te laten afkoelen, zullen deze steeds van plaats gaan wisselen met bijen binnen in de tros. Na nieuwjaar gaan de dagen lengen en in februari zal de temperatuur al wat op kunnen lopen op mooie dagen. De koningin begint in de loop van februari met een klein broednestje. De bijen kunnen dan vrijwel nooit al uitvliegen. De larven worden dan de eerste dagen gevoerd door de werksters met behulp van de voedselvoorraad in het eiwit-vetlichaam en later met de aanwezige opgeslagen stuifmeelvoorraad.

10.3 Vroege voorjaar
Eind februari of begin maart zal de eerste keer de mogelijkheid zich voordoen om bij een temperatuur van minimaal 10 graden voor de bijen om uit te vliegen. De eerste keer wordt ook wel de reinigingsvlucht genoemd. De bijen gaan zich in de vlucht, of zittend op vooral wit wasgoed, ontlasten. De opgespaarde hoeveelheid secretie in de opgerekte endeldarm wordt verwijderd. In de loop van maart zal er een aantal vliegdagen zijn om de stuifmeelvoorraad aan te vullen. Dit zal er toe leiden dat de koningin wordt gestimuleerd in de eileg en het broednest wordt uitgebouwd. Ongeveer medio april is de bijenkolonie het kleinst in omvang, zo´n 10 a 15 duizend bijen. De aanwas van jonge bijen na dit tijdstip wordt veel groter dan de optredende sterfte van de winterbijen. De kolonie groeit snel tot eind mei het hoogtepunt wordt bereikt met een sterkte van 50.000 bijen.

10.4 Voorjaarsinspectie

Ongeveer begin april tot half april bij een temperatuur van tenminste 15 graden zal de imker voor de eerste keer een inspectie van de bijenvolken uitvoeren. Gekeken wordt:

  • of de koningin aan de leg is
  • of er sprake is van darrenbroedigheid
  • of er voldoende voer (inclusief stuifmeel) aanwezig is
  • of het aantal met bijen bezette ramen, tenminste 5á 6 is
  • hoeveel ramen bebroed worden, dit moeten tenminste 3 zijn
  • of slechte ramen moeten worden vervangen door nieuwe kunstraten

Indien een volk niet goed uit de winter is gekomen kan het worden verenigd met een ander volk. In het voorjaar kan dit gewoon door de kasten op elkaar te plaatsen of de bijenramen bij elkaar in de kast over te hangen. Er moet echter geen sprake zijn van ziekteverschijnselen.
Ook latere tijdstippen kunnen bijenvolken ook worden verenigd. Dit moet dan echter geschieden met de nodige voorzorgsmaatregelen, bijvoorbeeld met de krantenmethode.

Volgende: 11. Omgaan met bijen