1. Historie van de honingbij

dieren als vee houden

1.1 Prehistorie
Ongeveer 10.000 jaar geleden ontdekte de mens hoe hij dieren en planten kon domesticeren. Hierdoor hoefde er niet langer alleen maar gejaagd en verzameld te worden om in de levensbehoeften te voorzien. De tijd om als nomaden in kleine groepen rond te trekken was niet meer aanwezig. In die tijd was ook de tijd aangebroken om te trachten de honingbij te domesticeren. Uit rotsschilderingen van zo´n 15.000 jaar oud is gebleken dat de eerste pogingen van de mens om aan de zoete honing te komen was door het honingjagen. Bijennesten werden opgespoord en met behulp van touwladders benaderd en geplunderd. Al snel was er sprake van het gebruik van rook om de bijen te kalmeren.

1.2 De eerste imkers
De oude Egyptenaren staan te boek als de eerste imkers, 2000 jaar voor Christus. Zij gingen bijen houden in verplaatsbare behuizingen. De eerste bijenwoningen bestonden uit gevormde en gedroogde klei in cilindervorm. Deze cilinders konden worden gestapeld. In later tijd werden door de Grieken de kleicilinders gebakken (terra cotta). De Egyptenaren reisden per boot met het voorjaar mee met de bijenvolken van zuid naar noord langs de Nijl. In de Romeinse tijd kwamen ook de holle boomstammen voor en ook cilinders van gevlochten riet en ook al de rechthoekige houten kast. De behuizingen hadden alle aan de voorkant een klein vlieggat en aan de achterzijde een deksel. Leefwijze en ontstaan van bijen is onderzocht door de wijsgeer Aristoteles, ca. 350 jaar voor Christus. Aristoteles benoemde de angelloze darren tot de vrouwtjes, de koningin was de koning en de werksters (met angel ) waren de soldaten. Deze wijsheden hebben nog stand gehouden tot ca. 1700 na Christus.

1.3 Bedrijfsmatig imkeren

Imker aan het werk

In de 18e eeuw werden stap voor stap de eerste korven met losse bouw (demontabele raten) vervaardigd. De raten hoefden niet te worden uitgebroken om de honing te winnen en de bijenvolken konden worden behouden. Ook werd gewerkt aan de etagebouw om honing en broed gescheiden te houden. In tijden met grote dracht werden extra etages op de bijenwoning gezet om daarin de honing te laten opslaan door de bijenvolken. In 1790 ontwierp de Zwitser Huber de eerste bijenkorf met verwisselbare ramen. Hij kwam er na veel experimenteerwerk achter dat wanneer de ramen een afstand hart op hart van 32 mm hadden in de korf, dat dan de bijen de raten op de juiste plaats in de ramen gingen bouwen. De ruimte tussen de raten moest ca. 1 cm bedragen, anders bouwden de bijen de raten aan elkaar. De tussenruimte van 1 cm laat voldoende ruimte om de bijen op de raten te laten lopen. De ruimten boven en onder raten en voor en achter moest 0,5 cm zijn, voldoende om een bij te laten passeren. Bij meer ofwel minder ruimte bouwen de bijen de ruimtes vol. In 1851 ging de heer Langstroth uit Filadelphia een stap verder dan Huber en ontwierp een kast met losse ramen. Dit is de bijenkast waarmee de imker ook heden ten dage nog werkt, alhoewel er nog vele verbeteringen in het bedrijfsmatige systeem van Langstroth zijn aangebracht in de loop van de tijd. Denk maar aan de losse vellen kunstraat met daarin een wapening van ijzerdraad. En het koninginnerooster om het broednest en de honingraten te scheiden. Ondanks alle inspanningen is de mens er niet in geslaagd de honingbij te domesticeren. De mens heeft zich geleidelijk meer aangepast om aan de behoeften en voorkeuren van de bijen tegemoet te komen.

Volgende: 2 Het bijenleven in vogelvlucht