2. Het bijenleven in vogelvlucht

2.1 De bij, het volk

Carnicamoer

Bij een sociaal gericht insect als de honingbij is op zich niet de levenscyclus van een individuele bij van belang, maar juist de cyclus van de sociale staat, het bijenvolk. Het bijenvolk is eigenlijk te beschouwen als en soort supermechanisme, het voedt en vermenigvuldigt zich als één geheel, het verplaatst zich als één geheel en eigenlijk lijkt ook de ademhaling meer op die van één dier. De onderdelen van dit organisme zijn de vrouwelijke individuen, de tienduizenden werksters en één koningin. De werksters zijn onvolledig ontwikkeld, ze zijn niet in staat te paren. De koningin (of moer) is het enige vruchtbare exemplaar en kan tot 2000 eieren per dag leggen. In het voorjaar tot aan september zijn enkele honderden mannelijke bijen aanwezig, de darren. Darren zijn angelloos en alleen nuttig om de koningin te bevruchten. De werksters staan volledig in dienst van de kolonie en zij bouwen de honingraten, verzorgen het broed, houden de korf hygiënisch schoon en bewaken de korf en verzamelen het voedsel. Daarom bekijken we eerst het leven van de kolonie.

2.2 De ecologische plaats van de honingbij.

Elke soort heeft zijn eigen plaats in de natuur. Dat is een plaats die afwijkt van andere soorten in het milieu waar het dier voorkomt. Anders zouden twee of meer soorten directe concurrenten van elkaar zijn en elkaar willen verdringen en uiteindelijk elkaar gaan uitroeien. Doordat de leefwijze van honingbijen met enkele specifieke kenmerken verschilt van andere insecten, kunnen de honingbijen naast andere insecten en ook naast andere bijen bestaan. Nectar is de koolhydraatbron voor bijen, het levert de nodige energie. Aan de nectar worden door de bijen enzymen toegevoegd voor de houdbaarheid en de nectar wordt ingedikt tot 80% droge stof, waardoor er mede voor wordt gezorgd dat de nectar wordt getransformeerd in honing. Stuifmeel wordt verzameld om de koningin (eierproducente) en de larven te voeden. De bloemen die afhankelijk zijn voor de bestuiving van insecten, produceren eiwitrijk stuifmeel, om de insecten te gerieven en daarmede hun voortplanting veilig te stellen. Bijen brengen het grootste deel van het stuifmeel naar hun nest, maar er blijft voldoende over om vliegend van bloem naar bloem, van dezelfde soort, om voor een goede kruisbestuiving te zorgen. Het bijzondere van honingbijen is dat het kolonies zijn, maar nog meer dat het meerjarige kolonies zijn. Bijenvolken zijn zodra het voorjaar komt al in staat om massaal uit te vliegen voor de eerste bloeiende planten. Juist dit aspect om reeds vroeg in het voorjaar klaar te staan om planten te kunnen helpen bij de bevruchting en daarmee alle andere insecten voor te zijn, vormt de ecologische niche van de honingbij. Honingbijen zijn geëvalueerd in de tropische regenwouden. In India leven de Apis dorsata (reuzenbij) en de Apis florea (dwerghoningbij). Deze soorten leven in de buitenlucht, ze bouwen hun raten aan rotsen of takken. Mieren, wespen, vogels en allerlei zoogdieren zijn hun belagers. Een derde soort, de Apis cerana, heeft een afweer tegen de belagers gevonden, door een nest in een afgeschermde ruimte te bouwen, meestal een holle boom. Deze strategie kent ook een nadeel, namelijk dat de nesttemperatuur in de tropen moeilijk beheersbaar is. Dit is voor de meer gematigde klimaatzones geen nadeel, maar een voordeel om de winter door te komen. Vandaar dat vanuit de Apis cerana vele andere rassen zijn ontstaan die zijn gemigreerd en geëvalueerd naar ook onze streken. Dit is de Apis mellifera. De Apis mellifera heeft zich nog verder aan moeten passen om voor de winters in de gematigde klimaatzone een honingvoorraad en stuifmeelvoorraad op te slaan. Juist deze eigenschap om veel honing te verzamelen om in deze klimaatzone te kunnen overleven heeft de Apis mellifera voor de mens commercieel aantrekkelijk gemaakt.

2.3 De levenscyclus van het bijenvolk

anatomie en levenscyclus van het honingbijenvolk

We gaan verder met de honingbijen in de gematigde klimaatzones (Apis mellifera). In de winter bevindt de kolonie zich in een rusttoestand. De bijen zitten met tienduizenden dicht opeengepakt op de raat, en wel op het gedeelte waar zich voorraden bevinden, in een bolvorm In het midden van de bolvorm bevindt zich de koningin. De bijen produceren warmte door hun spieren te gebruiken. De winter temperatuur is middenin de tros 25 graden en in de periferie van de tros tot 15 graden. De buitenste bijen van de tros kruipen weer naar binnen wanneer zij te koud worden en worden daardoor afgelost door andere werksters. Wanneer de dagen flink beginnen te lengen in februari wordt de koningin door de hofstaat weer met eiwitrijk voedsel gevoerd. Dit heeft tot gevolg dat de koningin met de eierleg begint. Met de start van de eierleg wordt de temperatuur binnen in de tros opgevoerd tot de broedtemperatuur van 36 graden Celsius. De larven komen na drie dagen uit het ei en worden eerst drie dagen gevoerd met voedersap dat door de werksters met hun klieren wordt afgescheiden.

Na de eerste drie dagen gaan de werksterlarven over op een dieet van honing en stuifmeel. Als de larve 6 dagen oud is, is ze volgroeid en gaat zich verpoppen. De cel wordt met een poreus wasdeksel afgesloten. Het popstadium van een werkster duurt 12 dagen. In deze 12 dagen vindt de metamorfose plaats tot een volwassen werksterbij. De jonge bij knaagt het wasdekseltje weg en voegt zich bij het bijenvolk. In een aantal gevallen worden onbevruchte eieren gelegd. Hieruit worden na een popstadium van 15 dagen de darren geboren, tot enige honderden per volk. Het aantal darren wordt bepaald door de werksters, want die bepalen het aantal te bouwen darrencellen. Een darrencel is in doorsnede groter dan een werkstercel. De koningin meet de omvang van de cel om te bepalen of een onbevrucht of een bevrucht ei moet worden gelegd. Het aantal bijen begint na 15 april sterk toe te nemen, dan kunnen er wel 30.000 eieren en larven in de kast aanwezig zijn. Na half mei komt de kolonie op de maximale sterkte, 50.000 – 60.000 bijen. De kolonie wordt te groot en zal aanstalten gaan maken om zich op te delen. De werksters gaan koninginnecellen bouwen, die onder aan de raat hangen of in een deuk aan de raat. Totaal zo’n 6 – 12 moercellen. De larven in deze cellen krijgen hun hele larventijd (zes dagen) koninginnebrij te eten. Hierdoor wordt de larf tot volwaardig vrouwelijk insect. Het popstadium van de koningin duurt 7 dagen. Zodra de koninginnecel wordt afgesloten met een wasdekseltje gaat de oude koningin aanstalten maken om de kast te verlaten. Ze gaat minder eieren leggen en sterk afslanken. Een dag of vijf voordat de eerste jonge koningin uit zal komen gaan de koningin en de helft van het volk de kast, met de buik vol voedsel, verlaten. Dit heet de voorzwerm.

reuzen voorzwerm

De zwerm zal trachten een nieuwe huisvesting te vinden, waar een geheel nieuw nest moet worden gebouwd. Intussen wordt in de oude kast de eerste nieuwe koningin geboren. Deze gaat nogmaals met de helft van het volk er vandoor. Hierna kan zich het zwermen mogelijk nog een keer herhalen. Uiteindelijk blijft in een natuurlijk gebeuren maar een gering aantal bijen (5 a 10.000) over met één jonge koningin. De jonge koningin vliegt na ongeveer 7 dagen uit om met een aantal darren te paren. Deze bevruchting is voldoende voor het hele leven van de koningin om eieren te leggen gedurende maximaal vijf jaar. In de oude kast wordt van nu af aan hard gewerkt om het bijenvolk weer op normale sterkte te krijgen en om de hoeveelheid honing en stuifmeel op te slaan om te kunnen overwinteren. Met ingang van de maand augustus worden de darren als overbodig de kast uitgewerkt. De cyclus van het bijenvolk is rond.

2.4 Het leven van de werksterbij

De werksterbijen kennen ook een cyclisch levenspatroon. Uit de pop gekomen beginnen ze zich zelf te reinigen en vervolgens cellen te poetsen voor de eieren en voedselopslag. Een twintigtal bijen is continue bezig met cellen reinigen. Dat gebeurt grondig, per cel circa 40 minuten. Een koningin zal alleen zeer goed gereinigde cellen beleggen. Dit is met het oog op het tegengaan van ziekten. Na enige dagen zijn de voedersapklieren ontwikkeld en begint de werkster aan de taak om de larven te voeren. Per larve wordt door totaal 2700 verschillende werksters een aantal bezoeken gebracht voor de verzorging van 10.000 keer in zes dagen. Na het voedsterstadium komen de werksters aan de taak toe om was te zweten voor de bouw van raten, het afdichten van cellen met larven of met honing. Eén kilo honing levert 60 gram was op. Eén kilo was is voldoende voor de bouw van 80.000 cellen. De cellen zijn volkomen hexagonaal gebouwd, dit levert de sterkste raat met de minste bouwstof.

werksterbij

De raten worden verticaal gebouwd, de cellen staan daar met een hoek van 13 graden omhoog gericht op. Dit om te voorkomen dat de honing er gemakkelijk uitloopt Nadat de wasklieren hun functie verliezen worden de werksters ingeschakeld bij het ontvangen en verwerken van voedsel dat uit het veld wordt aangevoerd. De werksters nemen het stuifmeel en de nectar over en voegen enzymen toe en slaan het voedsel op in de raten. In een bijenvolk vindt continue uitwisseling van voedsel plaats Hierdoor zou je kunnen zeggen dat alle bijen in een volk over een gezamenlijke maag beschikken. De volgende taak voor de werksters is dat de kast moet worden bewaakt tegen allerlei rovers, maar vooral tegen bijen van andere volken. Het is immers vel efficiënter om honing te stelen dan om dit moeizaam te verzamelen in bloemen. De zwakste volken worden de klos van rovende bijen. De rovers worden herkend door hun gedrag, niet echt durven, en door hun afwijkende nestgeur. De werksterbijen beschikken over een deugdelijke afweer in de vorm van hun angel met gifspuit. De laatste taak van de werkster is het werk buitenshuis. Nectar, stuifmeel en propolis verzamelen. Deze taak begint na ongeveer twee weken en duurt ongeveer 3 weken. De vluchten gaan meestal tot maximaal 3 km van de kast, maar dat kan uitlopen tot 10 km. Een werkster kan maximaal haar eigen gewicht vervoeren, dat is 60 milligram Na vijf weken is de werksterbij versleten en gaat ze dood. In vele gevallen blijven de werksters in het veld achter. Een werksterbij kan in haar leven 7 gram honing verzamelen in 400 vluchten in totaal ongeveer een afstand van 800 km. Doordat 15.000 haalsters actief zijn wordt de prestatie van het gehele volk toch bewonderingwaardig groot.

>>> 3. Het bijenvolk